Het boek “Titaantjes waren we” las ik voor het eerst in 2010. Ik kreeg het boek van Hinke, mijn vrouw, als Sintnicolaascadeau. In dat boek schrijven vijfenzeventig bekende en minder bekende Nederlandse schrijvers een brief aan hun jongere ik.
Het was het boekenweekgeschenk van dat jaar – en ik vond het een geweldig idee een brief te schrijven aan je jongere ik. Bijvoorbeeld: aan mij als oudere man wordt gevraagd een brief te schrijven aan de achtjarige Tiemie Stuiver (zo heette ik toen), opgroeiend in een warm middenstandsgezin in het mooie Drentse dorp Vledder, enigszins goedgelovig, zoals mijn vader vaak zei, of aan de zeventienjarige Tieme (zo heette ik toen), nog steeds thuiswonend, inmiddels minder goedgelovig.
…Denkt u er maar eens goed over na … wat voor brief zou u aan uw jongere ik schrijven…
Even vooraf…Waar komt het begrip titaantjes vandaan? In dit geval verwijs ik naar een novelle van de Nederlandse schrijver Nescio (1882 – 1961). Hij schreef het boek “Titaantjes”. De bekende openingszin luidt: “Jongens waren we – maar aardige jongens. Al zeg ik het zelf”. Het ging hem vooral om de onschuld van de jeugd, vertaald in: jeugdidealen, melancholie, grote gevoelens, onzekerheden, verliefdheden, seksualiteit, zich afzetten tegen de vorige generatie, drama’s en dat allemaal in een stroomversnelling. Het is kenmerkend voor een periode van jongvolwassendheid.
De betekenis ervan is dus geheel iets anders dan de Titanen uit de Griekse mythologie, daar waren Titanen reusachtige, krachtige personen, kinderen van de goden Uranus (hemel) en Gaia (aarde).
Sommige schrijvers schreven met ontroering aan hun jongere ik, anderen met wijsheid, humor of ironie. Een enkeling leek nog steeds boos te zijn op zijn jongere ik en deed dat met bestraffende zinnen.
Een gepest kind komt nogal eens voorbij. Wat schrijf je dan als oudere?
Vijftien jaar later, afgelopen maand, las ik het boek opnieuw. Ouder, met weer iets meer levenservaring en – denk ik - met een bril die net iets scherper zag. En ik dacht opnieuw: wat zou ik aan mijn jongere ik willen zeggen? Want dat is wat het boek continue doet – het nodigt je uit om een brief te schrijven aan wie je ooit was. Niet om te oordelen, maar – zo schreef iemand- om even de hand te leggen op de smalle schouder van vroeger. Of een ander: ”Toch had ik toen graag aan je zij gestaan om je wat raadgevingen in te fluisteren.”
De oudere jij wil graag bemoedigen, troosten, adviseren en soms even waarschuwen voor het nemen van de verkeerde afslag. Je wilt hem ook al iets vertellen over mogelijke problemen die je te wachten staan, dingen waar je toen nog geen weet van had. Wijzen op verkeerde vrienden of vriendinnen. Maar ook willen vertellen over de prettige en fijne dingen die je zult meemaken.
Maar bovenal wil je zeggen: “Blijf jezelf!” of “Durf te genieten!”. Luister niet te veel naar alle goed bedoelde adviezen, van je ouders, de onderwijzer of de dominee en pastoor en … zelfs niet naar de mijne.
Want soms zijn het juist de dwaasheden die je later het meest koestert.
Waarom die brief aan de jongere ik?
Zo’n brief is eigenlijk een gesprek tussen twee versies van jezelf.
De jongere doorgaans nog vol goede moed en vol van vertrouwen, de oudere iets rustiger, bedaagder, misschien wijzer, volwassener en zeker sneller vermoeid na een flinke inspanning.
Je schrijft niet om het verleden recht te zetten, maar om vooral om aan dat achtjarige jongetje te zeggen: “Je aanschouwde je omgeving, met lichte verbazing, je deed wat je kon, met wat je wist – en dat was genoeg.” Het wordt iets moeilijker en gecompliceerder de goede woorden te vinden in de brief aan de puber van zeventien.
Maar het is en blijft een oefening in mildheid. Als het kan… kijk je niet terug met spijt, maar met een glimlach. Maar soms heb je de gedachte was ik nog maar een week dat jongetje van acht jaar of die jongen van zeventien.
En soms ook met een zucht, had ik die ander toch maar een flinke mep gegeven, want ja sommige reacties krijgen geen tweede kans. Of had ik dat leuke meisje toch maar aangesproken, maar je was te verlegen.
Waarom is het schrijven van zo’n brief toch zo moeilijk?
Omdat we onszelf niet graag kritisch onder ogen durven te zien. Maar ook omdat het geheugen ons in de steek laat. De achtjarige keek nog vol vertrouwen de wereld in en als het goed was had je de veiligheid van thuis, de warmte en belangstelling van je ouders en familie. Op school meestal nog verlegen, de zeventienjarige had nog dromen, had voorbeelden, energie en de overtuiging dat het allemaal wel goed zou komen, liefst nog beter.
De oudere ik weet inmiddels dat het leven zich zelden aan de route houdt. Er komen tegenslagen, teleurstellingen en onverwachte gebeurtenissen vol met vreugde of zo een andere schrijver het verwoordde: er komen omwegen, kruispunten, zonder te weten welke afslag te nemen en af en toe een rotonde waar je net te vaak blijft rondrijden.
En de oudere heeft meer dan eens de neiging om te corrigeren, je wilt de jongere wel toeschreeuwen: “Doe dat nou niet!”
Want diep van binnen weet je – als je de fouten niet had gemaakt, was je nu iemand anders geweest. Dus ja, het is moeilijk. Niet omdat het lastig is de brief te schrijven maar bovenal …omdat eerlijkheid tegenover jezelf zo moeilijk is.
Pesten
Pesten is in de brieven een terugkerend thema, kinderen die bovengemiddeld intelligent waren, van schrijven en lezen hielden en doorgaans niet zo goed waren in sport, die werden vaak gepest. Eén schrijver vertelde dat hij op de middelbare school vaak gepest werd, dat ging soms door tot in het klaslokaal. Tijdens Duits werd hij steeds door zijn achterbuurman, de pestkop van de klas, met de pen in zijn rug geprikt. Hij waarschuwde zachtjes, maar het ging door. Hij stak zijn vinger op en vroeg aan de leraar, die het steken van de pen al had gezien: “Meneer, mag ik even?” Zeker”, zei de leraar. De jongen stond op, draaide zich om, en gaf de pestkop een keiharde mep in het verbouwereerde gezicht. Een blauw oog tot gevolg. De jongen ging weer zitten. De leraar doodkalm of er niets was gebeurd: “Waar waren we gebleven?” Het pesten was afgelopen. Nu schreef de oudere daarover: “Ik ben trots op je!”
Drie schrijvers, drie verschillende manieren van terugkijken
Ik wil graag drie schrijvers aan het woord laten. Uit die vijfenzeventig is het moeilijk te kiezen. Het is een persoonlijke keuze.
De eerste is de schrijver Abdelkader Benali. Hij schrijft over zijn jeugd, waarin hij zich vaak buitengesloten voelde. Een Marokkaanse jongen in de Nederlandse wereld, altijd tussen twee verschillende culturen in. Ooit werd bij het binnengaan van het klaslokaal van de middelbare school, … je was nog maar net op deze school,… door een meisje, ze heette Wendy, gezegd: “Je stinkt!” … Te verbouwereerd om wat te zeggen maar het was een levenslange kras op je ziel. Later ontdekte je dat juist er “tussenin” te gaan staan je grote kracht was. Maar vanaf dat moment ging je wel elke dag je helemaal wassen in plaats een keer per week, zoals je door je moeder was geleerd. Aan zijn jongere ik schrijft hij: “Mensen zijn vuile engelen, Abdel, die een kostuum dragen om hun ware bedoelingen te maskeren”. En later tot troost: “Je hoort er echt wel bij – maar op jouw manier – en dat is genoeg.”
De tweede, die ik wil noemen is de schrijfster Kristien Hemmerechts, zij straalt wijsheid uit. Je ziet eerst het kleine meisje staan, enigszins afwijkend in gedrag maar ook een dagdroomster. De oudere schrijft dat ze er heel veel voor over heeft nog een week dat meisje van acht te zijn. De brief wordt anders van toon als ze schrijft aan het 17-jarig meisje. Haar ouders maar ook ooms en tantes vinden dat “Zij een lief moet hebben” en dat vriendinnen wijzen op het plezier van seks. Maar zij wil dan helemaal nog geen lief en al helemaal geen seks. Je ouders wijzen je erop … dat je het beste van jezelf moet geven. Je oudere ik schrijft dan “Wat een onzin, wees maar eens lekker lui, wees jezelf, geniet en wees blij met elk onverwacht lief gebaar of woord”. Zij eindigt, ze kan het niet laten, vertrouw nooit iemand helemaal en vind niets vanzelfsprekend.
De derde is de Joodse schrijver Leon de Winter. Hij laat zien dat verdriet en ontroering geen zwakte zijn. Hij beschrijft een bang Joods jongetje, dat zich vaak eenzaam voelt, een moeder die heel veel huilt en dat hij zich schaamt voor zijn Joodse vader, die vodden- en ijzerkoopman is. Hij beschrijft zijn angsten vooral door de verhalen van zijn ouders over concentratiekampen en van ooms en tantes, die nooit weer zijn teruggekeerd. Op twaalfjarige leeftijd mag hij naar het gymnasium. Dan is hij trots op zijn vader, die hem in zijn Ford Mercury langs woonwagenkampen en fabrieken rijdt. Hij ziet met welk gemak hij omgaat met de ruige taal in woonwagenkampen en ook met welk gemak hij de deftige vertegenwoordiger speelt op bezoek bij fabrieksdirecteuren. Later wordt zijn vader steenrijk, maar hij overlijdt veel te jong aan een herseninfarct. Vanuit Amerika schrijft de oudere ik een prachtige brief. “Leon, je angsten gaan voorbij, helaas kan ik je niet troosten. Ga maar slapen, droom over de adembenemende reis die gaat komen. Die rotwind uit Holland gaat liggen”.
Drie schrijvers, drie tonen. Uitsluiting, wijsheid, ontroering, angst. En samen zeggen ze: “Het verleden hoeft niet te worden herschreven, alleen te worden begrepen.”
Tot slot
Toen ik het boek “Titaantjes waren we” voor de tweede keer dicht sloeg, dacht ik aan mijn eigen brief.
Wat zou ik mezelf willen schrijven, waar en in welk jaar? Maar … dat ga ik u lekker niet vertellen. Ik wil u wel zeggen waarmee ik zou beginnen. Daar komt ie:
“Hé Tiemie, daar zit je met je opa op een bank onder de geurende seringenboom in zijn grote moestuin, je opa Vledder, een lieve man, met grijze snor en genietend van zijn sigaartje, die je rustig vertelt over de tuin, maar ook over vogels, slakken en vlinders die jullie samen zien. Jij geniet van zijn verhalen. En dan zegt opa ineens:” Tiemie, onthoud goed, onderhoud altijd contact met moeder aarde.” Als oudere zie ik dat je toen die zin niet helemaal begreep, maar ik weet dat je nu begrijpt wat je opa bedoelde. Wat een vooruitziende man! Fijn dat je die zin altijd hebt onthouden. Koester dat grote geluksmoment.”
Tiemen Stuiver, 21 oktober 2025
